Blog: Inspiratiebronnen in de kinderopvang
In het oktobernummer 2013 van het maandblad Management Kinderopvang staat een interview met Elly Singer.
Na veertig jaar onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen in de kinderopvang neemt pedagoge, ontwikkelingspsychologe en onderzoekster Elly Singer afscheid van haar academische carrière.
Op de vraag wat zij de kinderopvang nog verder gaat brengen geeft ze aan dat ze wil gaan kijken wat er van de theorieën van Steiner, Montessori, Piaget nog van toepassing is en dan met name in de kinderopvang. "Hoe kunnen die grote stromingen ons nu nog beter inspireren en samen met de nieuwe inzichten de kwaliteit van de kinderopvang verrijken?"
Toen ik dat las, bedacht ik mij, welke stromingen inspireren mij en komen terug in mijn visie en in de praktijk?
Op de website van het Nederlands Jeugd instituut heb ik artikelen rond inspiratiebronnen gevonden uit het vakblad Kinderopvangtotaal. Ik ben deze door gaan lezen en zie dat ik wel degelijk geïnspireerd ben! Natuurlijk, dat kan toch ook niet anders! Allereerst in het kort informatie over wie de pedagogen zijn, een stukje theorie en hoe dit terug komt in de kinderopvang en in mijn praktijk.
Maria Montessori
Maria Montessori (1870 -1952) was een van de eerste vrouwelijke medicijnenstudenten van Italië en in 1896 de eerste vrouwelijke arts. Ze verdiepte zich in pedagogiek en psychologie en werd in 1904 hoogleraar antropologie. In 1907 stichtte zij haar kinderhuizen waar ze haar ideeën in de praktijk kon brengen. Van daaruit werd het Montessorionderwijs over de hele wereld bekend. Vanaf 1936 woonde en werkte ze (afgezien van de oorlogsperiode) in Nederland.
Montessori heeft een methode ontwikkeld waar in ons land relatief veel scholen en kinderdagverblijven mee werken. De bekendste uitspraak van Maria Montessori is ‘Help mij het zelf te doen’. Door veel zelf te doen groeit het zelfvertrouwen en neemt hun eigenwaarde toe.
Belangrijk bij deze methode zijn de volgende zaken:
-
De voorbereide omgeving. De ruimte moet zo ingericht zijn dat kinderen zelf alles kunnen vinden, met als doel ze onafhankelijk te maken van de volwassenen
-
De gevoelige periode. Het is de taak van de pedagogisch medewerker er voor te zorgen dat het juiste materiaal op het juiste moment aan het kind wordt aangeboden
-
Mooie en aantrekkelijke materialen
-
De hoeveelheid materiaal is beperkt. Hierdoor leren kinderen op hun beurt te wachten
-
Het materiaal wordt op kindhoogte aangeboden
-
Samen huishoudelijke werken doen
-
Van elkaar leren en goed voor de omgeving zorgen
-
Voldoende ruimte om ook binnen te kunnen bewegen
Volgens Montessori houden kinderen van ordenen. Je kunt dit doen met specifiek Montessori-materiaal, maar ook met ander spelmateriaal, zoals duplo, knoopjes, steentjes.
Andere voorbeelden van zintuiglijk materiaal: schelpen, stoffen van verschillende soorten, krijtjes, kralen, zand, water, puzzels. Dergelijk materiaal is meestal aanwezig in een kinderdagverblijf, maar je denkt er niet altijd aan dat sorteren op zichzelf ook een activiteit is.
De ruimte kan meewerken aan de zelfstandigheid van kinderen. Tafels, stoeltjes, wastafels op kinderhoogte zorgen ervoor dat kinderen zelf hun gang kunnen gaan. Dit kan botsen met ergonomische normen. Maar naast het hoogzitten kun je enkele lage tafeltjes handhaven, waaraan kinderen zelfstandig kunnen gaan zitten en knutselen. Volgens Montessori is het belangrijk kinderen zo veel mogelijk zelf te laten doen van het aantrekken van schoenen en jassen tot het inschenken, afwassen en opruimen van hun drinkbekers. Doe het een paar keer voor en laat het kind het daarna zelf proberen.
http://www.pinterest.com/vlinder1977/maria-montessori/
Thomas Gordon
De aanpak van de Amerikaanse psycholoog Thomas Gordon (1918-2002) is gebaseerd op zijn overtuiging dat gebruik van macht binnen relaties schadelijk is. Hij werd wereldwijd beroemd met zijn boek 'Luisteren naar kinderen', waarin hij uitlegt hoe opvoeders en kinderen beter met elkaar kunnen communiceren zonder dat volwassenen daarbij hun macht misbruiken.
De gordonmethode is van oorsprong een oudertraining, ontwikkeld door dr. Thomas Gordon (1918-2002). Hij legde zich toe op het verbeteren van de communicatie tussen ouders en kinderen. Belangrijk bij de gordonmethode is:
-
Contact maken (zowel non-verbaal als verbaal). Exclusieve aandacht zorgt ervoor dat kinderen op de groep rustiger zijn en langere tijd alleen kunnen spelen.
-
Praten in de ik-taal (zonder oordelen)
-
Actief luisteren (de achterliggende emotie van het kind wordt benoemd)
-
Het kind wordt geholpen zelf zijn probleem op te lossen
-
De vaardigheden van deze methoden bevorderen het democratisch burgerschap
De theorie: actief luisteren
Communicatie gaat vaak mis, doordat volwassenen niet goed begrijpen wat een kind wil. Als je actief luistert (en kijkt) kun je erachter komen waar het probleem ligt. Je probeert vervolgens te verwoorden wat de behoefte, het probleem of het gevoel van het kind is. Hierdoor voelt een kind zich begrepen en geaccepteerd. Vervolgens kun je een oplossing voor het probleem suggereren, of het kind helpen zelf een oplossing te zoeken. Door deze manier van communiceren toon je respect voor elkaar.
Als kinderen zien dat je rekening met ze houdt, voelen ze zich serieus genomen en zijn ze eerder geneigd om naar je te luisteren. Zeg niet: 'Ruim nu je speelgoed op want we gaan eten', maar 'Ik zie dat je nog lekker aan het spelen bent. Kom je zo wel eten?' Zeg niet: 'Niet aankomen', maar 'Ik snap dat je daar heel graag mee wilt spelen, maar dit is echt te gevaarlijk voor je en daarom zet ik het nu weg.'
De theorie: ik-boodschappen geven
De communicatie tussen volwassenen en kinderen kan ook mis gaan omdat jouw behoefte niet duidelijk is voor het kind. Het gedrag van het kind botst met jouw behoeftes. Om dit duidelijk te maken, kun je volgens Gordon het beste gebruik maken van 'ik-boodschappen'. Daarmee druk je geen negatieve stempel op het kind, maar houd je het probleem bij jezelf. Een ik-boodschap is bijvoorbeeld 'Ik voel me onprettig wanneer jij…'. En niet: 'Jij doet…'.
Veel volwassenen zeggen snel dingen als: 'Wat doe je vervelend, houd eens op met …'. Hierdoor wijs je een kind af en kan het een negatief zelfbeeld krijgen. Zeg niet: 'Maak je alweer zo’n rotzooi?', maar 'Ik vind het niet handig als je nu nog de doos met lego omgooit, want mama komt je zo halen'. En niet: 'Stop nu met dat gehamer', maar: 'Ik heb liever dat je ergens anders gaat hameren, want hier ligt een baby te slapen'.
De theorie: de Geen-Verlies-Methode
Als een volwassene en een kind een conflict met elkaar hebben, is de volwassene geneigd zijn macht te gebruiken om zijn zin door te drijven. Met de Geen-Verlies-Methode, zoek je samen naar een oplossing. Een gezamenlijke oplossing wordt door kinderen sneller geaccepteerd. Deze methode houdt in dat je samen bepaalt wat nu precies het conflict is, welke oplossingen er mogelijk zijn, samen beslist wat de meest aanvaardbare oplossing is en bedenkt hoe deze uitgevoerd moet worden.
Zeker met heel jonge kinderen ben je geneigd om als volwassene een oplossing voor een conflict aan te dragen. Maar ook peuters zijn in staat om mee te denken over een oplossing. Je kunt een kind ook wat suggesties geven.
De theorie: zelf laten oplossen
Als je kinderen wilt opvoeden tot zelfstandige wezens, stel ze dan in staat zelf oplossingen te zoeken voor problemen en bij conflicten.
Grijp bij conflicten tussen kinderen niet meteen in, maar kijk of ze er samen uit komen. Lukt dat niet, verwoord dan hun probleem en vraag hoe ze het gaan oplossen. Vaak kunnen ze zelf wel bedenken dat bijvoorbeeld eerst de één en dan de ander op het fietsje mag. Lukt dat niet, geef ze dan wat suggesties om het conflict op te lossen.
Emmi Pikler (Lóczy-methode)
Kinderarts Emmi Pikler (1902-1984) was directeur van het Lóczy-kindertehuis in het Hongaarse Budapest. Met haar vernieuwende ideeën over de verzorging en opvoeding van kinderen, toonde ze daar aan dat kinderen ook in een kindertehuis zich geestelijk en lichamelijk gezond kunnen ontwikkelen. De ideeën van Pikler zijn dus uit nood geboren: een kindertehuis is niet de ideale omgeving om op te groeien. Haar grote verdienste is dat ze heeft aangetoond dat leidsters door een gerichte manier van aandacht geven, kinderen de kans bieden zich ook in zo’n 'arme' omgeving goed te ontwikkelen.
Pikler is de grondlegster van de Pikler methode voor babygroepen. In kinderdagverblijven waarin op de babygroep volgens deze methode wordt gewerkt vallen een aantal zaken op.
-
De ruimte is verdeeld in drie zones (een liggedeelte, een kruip- en loopruimte en een ruimte waar de baby’s verzorgd kunnen worden.
-
De dagelijkse verzorging (eten, wassen, verschonen en dergelijke) zijn belangrijk. Het is het moment om individuele aandacht aan het kind te geven, een moment om samen te zijn en elkaar te leren kennen.
-
Tijdens het vrije spel hebben de kinderen de mogelijkheid om zelfstandig te bewegen/spelen.
De theorie: belang van autonomie
Vanaf de geboorte begint het proces van ontdekken en leren. Bij dat leerproces hebben baby’s geen volwassenen nodig. Sterker nog: volwassenen kunnen het leerproces verstoren. Volwassenen moeten respect hebben voor de eigenheid en autonomie van het kind.
Als je in het kindercentrum een groepsactiviteit gaat beginnen, kondig dit dan op tijd aan, zodat kinderen de kans hebben hun eigen spel af te maken.
De theorie: maximale aandacht bij verzorging
Tijdens de verzorging is er intensief contact tussen het kind en de verzorgster. De verzorgster bereidt zacht pratend een kind voor op wat ze gaan doen. Zelfs bij heel jonge baby’s zegt ze dingen als: 'Ik ga je met dit washandje inzepen, goed?'. Door de geduldige, op zachte toon pratende verzorgster en de vertrouwde, zachtaardige behandeling (een kind wordt nooit ergens toe gedwongen) krijgt een kind vertrouwen in de verzorgster en kan het een relatie met haar opbouwen. Doordat een kind weet dat hij dagelijks deze aandacht krijgt, kan hij zichzelf de rest van de tijd vermaken en ontwikkelen.
Het verzorgen van een jong kind is een uitgelezen moment om dit kind veel aandacht te geven. Praat tegen het kind op zachte toon, raak hem op een vriendelijke manier aan en vertel voortdurend wat je gaat doen. Pers niet de armpjes en beentjes van een kind in mouwen en broekspijpen, maar vraag zijn medewerking. Als je een kind van jongs af aan niet dwingt, maar vraagt om mee te werken, zal hij dit met plezier doen. Neem wel de tijd en rust, want als je gehaast bent en je aandacht er niet bij hebt werkt het niet.
Dalton
Helen Parkhurst (1887-1973) is de grondlegster van het daltonplan. Binnen daltononderwijs zijn drie uitgangspunten terug te vinden.
Vrijheid in gebondenheid (keuzevrijheid uit een beperkte lijst met mogelijkheden),
Zelfwerkzaamheid (aangepast aan het niveau van het kind),
Samenwerking.
Naast de drie uitgangspunten zijn de volgende kenmerken terug te vinden in een daltonkinderdagverblijf.
-
Medewerkers leren van elkaar en van de kinderen
-
Dagkleuren (elke dag heeft een andere kleur)
-
Kiesbord (activiteiten waaruit kan worden gekozen)
-
De kinderen kiezen een maatje. Ze helpen elkaar, ondernemen en ontdekken samen nieuwe dingen
-
Verticale groepen (kinderen van verschillende leeftijden kunnen elkaar helpen en leren van elkaar)
Rudolf Steiner
Rudolf Steiner (1861 -1925), grondlegger van de antroposofie, groeide op midden in de natuur, op het Oostenrijkse platteland. Steiner studeerde wis- en natuurkunde in Wenen en schilderde en boetseerde daarbij. Hij vond dat een kind zich eerst moet ontwikkelen tot een creatief wezen en zich moet leren uiten. Dat was volgens hem de basis voor de verstandelijke ontwikkeling. Hij kon zijn ideeën in de praktijk brengen op de eerste Vrije School, die hij in 1919 in Stuttgart oprichtte. Deze bestond uit twaalf klassen en gaf kinderen de kans om zich – in plaats van te werken – volledig te ontplooien. In 1923 werd de eerste Vrije School in Nederland geopend. Tegenwoordig worden de ideeën van Steiner ook in veel kindercentra toegepast.
Steiner is de grondlegger van de antroposofie (wijsheid van de mens). Binnen de antroposofie is aandacht voor de spirituele kant van het leven en er is veel ruimte voor fantasie en sprookjes. Kenmerken van antroposofisch kinderdagverblijven zijn:
-
Natuurlijke materialen en natuurlijk speelgoed
-
Rust op de groep
-
Ritme
-
Seizoentafel
De theorie: ritme
Ritme geeft kinderen zekerheid, veiligheid en herkenning. Ook samen bezig zijn geeft veiligheid en vertrouwen.
Je kunt ritme in de dag aanbrengen (door een duidelijke dagindeling, het zingen van vaste liedjes bij bijvoorbeeld het eten of het gaan slapen). Ook in de week (iedere dag een ander vast klusje) en in het jaar (aandacht besteden aan de seizoenen en jaarfeesten zoals Kerstmis en Pasen).
Freinet
Célestin Freinet (1896-1966) vond het belangrijk om te werken vanuit de belevings- en ervaringswereld van kinderen. Het is de taak van de pedagogisch medewerker om het kind te begeleiden bij zijn onderzoeksdrang en experimenten. Een freinetkinderdagverblijf heeft de volgende kenmerken.
-
Een kind kan zelf kiezen waarmee het wil spelen.
-
Spelen is werken (wat een kind doet draagt bij aan zijn ontwikkeling)
-
Leren van elkaar (geldt niet alleen voor kinderen, maar ook voor ouders en pedagogisch medewerkers)
-
Verschillende speel- en werkhoeken
-
Aanmoedigen van eigen initiatief
-
Meehelpen met huishoudelijke klusjes
-
Praktisch oefenen in de buitenwereld (wandeling door de buurt, boodschappen doen et cetera)
-
Spelen met levensechte dingen (een echte kassa)
-
Herinneringsboekjes (van uitstapjes, kerst et cetera)
-
Veel aandacht voor de interactie tussen de kinderen
Korczak
Janusz Korczak (1878-1942) heeft zich altijd ingeleefd in de belevingswereld van het kind, maar tegelijkertijd ook altijd erkend dat ditzelfde kind een groot mysterie blijft. Regels zijn er om rechten van het kind veilig te stellen en grenzen af te bakenen. Als kinderen oud genoeg zijn kunnen ze meedenken en meebeslissen (kinderparticipatie) over regels. Pedagogisch handelen geïnspireerd door het werk van Korczak bestaat uit zes kernbegrippen.
-
Dialoog: met in plaats van over het kind spreken
-
Observatie: goed kijken en luisteren en dit schriftelijk bijhouden
-
Respect: iedereen heeft het recht er te zijn en te zijn zoals hij is en wie hij is
-
Ruimte: kinderen hebben letterlijk en figuurlijk ruimte nodig
-
Participatie: binnen een afgesproken kader hebben kinderen de mogelijkheid om mee te doen
-
Zelfreflectie: waarom handel je zoals je doet, kan dit ook anders, wat zou (nog) beter kunnen?
Reggio Emilia
Regio Emilia is geen methode maar een manier van leven. Binnen deze benadering wordt uitgegaan van het complete kind. Er wordt gekeken naar wat het kind al wel kan. Een kind heeft wel 100 talen. Niet alleen gesproken taal, maar ook dans, spel et cetera. Het is belangrijk de ervaringen van kinderen vast te leggen zodat er thuis aan de hand van foto’s en verhalen ook over een thema met de ouders kan worden gepraat. De Reggio Emilia pedagogiek (in Nederland ook wel bekend als ‘Sporen’ ) gaat uit van drie pedagogen:
-
De kinderen zelf en met elkaar
-
De volwassenen (om het kind te begeleiden)
-
De ruimte (moet zo aantrekkelijk mogelijk zijn)
Bronvermelding en meer informatie:
http://www.nji.nl/Maria-Montessori
http://www.nji.nl/Thomas-Gordon
http://www.nji.nl/Emmi-Pikler-(Lczy-methode)
http://www.nji.nl/Janusz-Korczak
http://www.nji.nl/Loris-Malaguzzi-(Reggio-Emilia)
http://www.nji.nl/Aletha-Solter
http://www.nji.nl/Rudolf-Steiner
http://www.nji.nl/Clestin-Freinet
Op de boekenplank